-
1 glatt
1 glad, vlak, effen2 glad, glibberig♦voorbeelden:die Rechnung ging glatt auf • de rekening klopte preciesdie Wäsche glatt legen • de was, het wasgoed opvouwenglatt machen • gladstrijken, -maken, -vouwenglatt stricken • effen breien3 das ging glatt • dat verliep vlot, voorspoedig, dat liep van een leien dakjeein glatter Typ • een gladde vogel, een gladjanusglatt erfunden • gewoonweg verzonnen6 glatter Betrug • puur, je reinste bedrogein glatter Beweis • een duidelijk bewijseine glatte Drei • een dikke, goede zeven 〈 als schoolcijfer〉ein glatter Sieg • een overtuigende overwinningglatt tausend Mark • (goed en) wel duizend markdas habe ich glatt vergessen! • dat ben ik glad, totaal vergeten! -
2 ein glatter Beweis
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский